Moskou
Ed Hoeks • 7 mei 2023
Zelfs als je weet hoe je om moet gaan met stoer uitziende mannen in strakke uniformen in landen waar een groot deel van het salaris zit in de status en positie, blijkt trots en angst ook onderdeel van het pakket te zijn.

De brede straten in Moskou waren in die jaren leeg. Praktisch leeg. Als je op de ringweg (‘sadovoije koltso’) een afslag vergat te nemen, kon je het hele rondje gemakkelijk nog een keer rijden en binnen een uur was je weer bij de vergeten afrit. Nu zou zo’n correctie je minstens een hele dag kosten.
Mijn ijsblauwe Volvo viel nogal op temidden van de Lada’s, Zhiguli’s en Wolga’s. Als je een beetje paranoïde was, dan kon je trouwens denken voortdurend door zo’n zwarte Wolga gevolgd te worden. Steeds doken ze weer op, die zwarte Wolga’s met hun spionnenblik. Ondanks het geringe aantal auto’s hadden sommige wegen wel vier banen. Eén daarvan, de meest linkse, was gereserveerd voor de nomenklatura: leden van het Politbureau, ministers en
andere hoge gezagsdragers. Deze “Bonzenbaan” werd bewaakt door de Militsia, die met een witte stok streng aangaf je van de baan te verwijderen, wanneer je daar als gewone sterveling per ongeluk even op was beland. Ook mij overkwam dat nogal eens. Met een beetje pech werd je dan tot stoppen gemaand en werd er naar je “dokoementi” gevraagd. Als je die dan toevallig niet bij de hand had, dan had je iets uit te leggen. Aan buitenlanders durfde de
Militsia niet om roebels te vragen, dus je kwam meestal wel met de schrik vrij.
Als je een excentrieke auto reed, dan durfde de Militsia je helemaal niet aan te houden. Zo had een collega, die de enige Citroën CX in heel Moskou en misschien wel in de gehele Sovjet-Unie reed, altijd vrij spel op de Bonzenbaan. Zo’n Militsia kon wel imponerend zijn: een roodgerande pet met een iets te grote klep, grijs uniform met rode biezen aan de zijkant van hun broek, in de zomer witte shirts, in de winter warme bontjes aan hun kraag. Ze zwaaiden met hun stok, liepen tergend langzaam naar je auto toe, zodra je deze aan de kant
had gezet, ze waren kortaf in hun mondelinge instructies en geheel onverschillig tegenover de nervositeit van de chauffeur. Ook heerste er een zweem van arrogantie en zelfs brutaliteit. Ze leken wel getraind met onbewogen gelaatsspieren te spreken. Voor deze staatsdienaren, die verder weinig in het leven hadden, was hun waardigheid immers heel belangrijk. Het
was daarom zaak jezelf in nederigheid onder te dompelen. Je had de ononderbroken witte streep tussen de weg en de nomenklatura-baan over het hoofd gezien.
“Ja, erg dom… Zal niet meer gebeuren…..”
Ernstig leek het te worden, wanneer zo’n Militsia ging bellen met een collega, die meestal een paar honderd meter verderop stond. Hij gaf dan door dat jij je misdragen had en dat zijn collega er scherp op moest toezien dat je over die paar honderd meter niet wederom op de verboden strook zou rijden.
“Ja, een buitenlander….” “Diplomat…..” Nummerplaat zo en zo….”
Vreemd genoeg gaf dit ook een gevoel van geborgenheid. Je wordt in de gaten gehouden, zoiets als: er wordt voor je gezorgd. De collega-Militsia een paar honderd meter verderop, een pestkop, hield je dan natuurlijk ook aan, en prentte je in dat je de regels had overtreden.
“Begrepen?…” Ja?….” Vooruit, rijden maar…”
Het was algemeen bekend dat deze verkeersagenten niet best betaald werden en dat zij hun inkomen aanvulden met contante roebelboetes. Bij buitenlanders durfden zij dat niet en dat vond ik eigenlijk een beetje stakkerig. Ze hadden het geld namelijk wél nodig. Vandaar dat ik zo’n agent, toen hij me door wuifde, eens ongevraagd wat roebels toestopte. Hij weigerde trots, maar ik had al gas gegeven. Prompt werd ik bij de eerstvolgende controle met een witte stok naar de kant van de weg gedirigeerd. De Militsia van dienst daar was kennelijk telefonisch ingelicht, want hij gaf me precies de juiste hoeveelheid roebels terug.

