John Körmeling op het Voorhout!
Caroline Westenholz • 3 juni 2025
En nu staat daar opeens een beeld van John Körmeling op het Lange Voorhout. Het heet 'Altijd kloppende kalender' en het bestaat uit een gele ring met rode streepjes, een oneindige cirkel van tijd, gebaseerd op een oud Perzisch systeem, aldus het bijbehorende bordje.

John Körmeling op het Voorhout!
En nu staat daar opeens een beeld van John Körmeling op het Lange Voorhout. Het heet 'Altijd kloppende kalender' en het bestaat uit een gele ring met rode streepjes, een oneindige cirkel van tijd, gebaseerd op een oud Perzisch systeem, aldus het bijbehorende bordje.
John is een oud vriendje van me. Ik maakte kennis met zijn werk op een tentoonstelling in het Architectuurmuseum in de Droogbak in Amsterdam, omstreeks 1983 - dus lang voordat hij beroemd werd. De voordeur stond open. In de hall stond een zuiltje met daarop een piepklein spiegeltje. Daarin zag je een buste van koningin Wilhelmina gereflecteerd.
Hoe had-ie dat gedaan, vroeg ik mij af? Ik besloot de zichtlijnen te gaan volgen. Die leidden het gebouw in. Onderaan de trap stond een spiegel. Op de overloop naar de eerste etage stond er ook eentje. Onderaan de volgende trap... enzovoorts. Tenslotte bleek dat helemaal op de bovenste verdieping, in een kamertje aan de voorkant van het gebouw (en dus recht boven de entree op de begane grond), inderdaad een grote buste van de vorstin was opgesteld.
Ik realiseerde me dat ik hier te maken had met een genie - iets wat tot nu toe in mijn galerie ontbroken had (tot 1985 heb ik mijn goede vaders Internationale Galerij Ornis aan de Haagse Javastraat voortgezet, na diens dood in 1982).
Ik spoorde John op in zijn Eindhovense fabriek, zoals hij zijn atelier noemde en nodigde hem uit ‘iets’ te doen in Ornis.
John kwam, keek rond, en deelde zijn plannen mee. We konden uitstekend met elkaar opschieten. Ik adoreerde zijn snelle geest, zijn anarchistische opinies en zijn gevoel voor humor; mijn andere kunstenaars waren soms wel heel erg serieus. Ik gaf hem carte blanche om te doen wat hij wilde, ongeacht de kosten.
Het begon met een project, getiteld: Lang leve de koningin. Dat had plaats op de verjaardag van koningin Beatrix, op 31 januari 1984. Het duurde van middernacht tot middernacht. John vond zijn inspiratie meestal op de plek van zijn opdracht. In dit geval had hij ontdekt dat de meeste façades in de Javastraat een vlaggenstok hadden; alleen ons huis had er geen, om de één of andere reden. Om de verjaardag van de koningin te vieren besloot hij een mast van licht uit te steken. Voor dit doel verwijderde hij het verlaagde plafond in het entreehalletje, en boorde hij een gat in het stucplafond daarboven. Wij huurden een enorm lichtkanon dat hij achter de voordeur zette en wel zo, dat de krachtige lichtstraal recht door het gat kon schijnen, door het raam op de eerste verdieping. Dit was de gewenste vlaggenmast, die zich bijna op dezelfde plaats bevond – namelijk boven de voordeur - als de echte in het identieke pand naast ons. Maar dit was nog niet alles. Om de verjaardag van de koningin naar behoren te kunnen vieren, had hij een vlag nodig. Een vlag die klaarlag om te worden gehesen, aan de mast van licht. Dus construeerde hij in de galerie, vlak voor de ramen, een tafel van witte planken, waarop vanuit een in het verlaagd plafond verborgen diaprojector een keurig opgevouwen rood-wit-blauwe vlag geprojecteerd werd. Tenslotte plaatste hij buiten aan de gevel een aantal minuscule luidsprekertjes, die het geluid produceerden van het klikken van touwen tegen de mast.
Nu was het project compleet. We zaten op de grond in de donkere galerie, omstreeks middernacht, toen John de lichtmast aanschakelde. Natuurlijk hadden we de koningin uitgenodigd, maar vermoedelijk nam het paleis ons niet serieus, want we kregen geen antwoord. Dus hielden John, een mede-studente en ik, een wake. Die hele nacht lang scheen die mast van licht naar buiten en naar boven, de touwtjes klikten zachtjes, de opgevouwen vlag lag klaar op de tafel. Toen het buiten licht werd en de buren hun echte vlag hesen, verbleekte de mast van licht, en de dia van onze vlag op de tafel ook; alleen het klikken van de touwtjes bleef over. Tegen de avond kwamen de mast en de vlag vanzelf weer terug.
Het was idioot spannend. Het leek een pure Dada-act, waar we mee bezig waren, want die lichtmast bleef maar branden, en moet een absoluut fortuin hebben gekost aan elektriciteit. Peter Cox fotografeerde het hele project, maar mede door de korte duur ervan werd het door de locale pers niet opgemerkt, en had daardoor weinig effect.
Toch had dit muisje nog een leuk staartje.
In het voorjaar van 1984 werd ik uitgenodigd om deel te nemen aan de Moderne Kunstmarkt in de Nieuwe Kerk aan de Dam. Het was een uitdaging. Drie dagen stond ik daar in mijn eentje van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat in mijn stand. Ik logeerde bij mijn tante, Ellen Vogel, die boven haar flat aan het Weteringplantsoen een zolderkamertje tot haar beschikking had. Neuriënd begaf ik mij elke morgen naar de Kerk.
Op de tweede dag van de markt ging er een gerucht door de kerk dat koningin Beatrix die dag langs zou komen. Ik maakte een mentale notitie – en ging over tot de orde van de dag.
Het Koninklijk Bezoek had plaats in het begin van de middag, toen het relatief rustig was. Ik wandelde juist op en neer buiten mijn standje, toen mijn buurman, die een onmogelijk kitschzaakje met surrealistische kunst dreef, opgewonden naar me toe kwam, zeggende dat de koningin onderweg was, en kijk! Daar was Jelle Zijlstra! Ik had geen tijd om zelfs maar te aarzelen. Met uitgestrekte handen liep ik op Zijlstra af, herinnerde hem aan het feit dat Albert Vogel mijn vader was geweest, en nodigde hem uit in mijn stand een kijkje te komen nemen.
De voormalige president van de Nederlandse Bank stond doodstil op de grafstenen (ik besefte inderdaad op dat moment dat het dat waren). Hij keek me diep aan, met een sympathieke blik. ‘Ach... Albert,’ zei hij. Ik voelde tranen opwellen achter mijn ogen, maar had geen tijd om toe te geven aan ontroering, want daar, achter hem, was de koningin! Zijlstra draaide zich om, troonde mij mee en introduceerde me. Ik had Beatrix in mijn jeugd verschillende malen ontmoet, maar je kunt niet echt verwachten dat een monarch de gezichten van kleine meisjes onthoudt. Dit was mijn kans!
‘Majesteit’, begon ik, ‘u weet niet wat u gemist heeft! Laat mij u de foto’s tonen van het project Leve de koningin, dat plaatshad in mijn galerie, op uw verjaardag. We hadden u ook uitgenodigd, wist u dat?’ Al pratende, leidde ik de koningin naar de glazen tafel buiten mijn standje en liet haar de foto’s van Peter Cox te zien. Ik beschreef het hele project in al zijn kleurige details, ze kon er geen speld tussen krijgen. Ik was als de dood dat ze er genoeg van zou krijgen en misschien te kennen zou geven dat ze door wilde lopen... maar ik hoefde me geen zorgen te maken. De koningin was hogelijk geamuseerd. Een glimlach speelde rond haar mond. Jelle Zijlstra, de organisatoren van de Kunstmarkt, kunstenaars en galeriehouders, iedereen stond met open mond te kijken naar de duivelse bekwaamheden van deze nieuwkomer van galerie Ornis uit Den Haag.
Toen ik eindelijk uitgepraat was zei Beatrix dat ze nu graag mijn stand wilde zien. Zij en haar hofdame gingen naar binnen, ik bleef op respectvolle afstand buiten staan wachten, heldhaftig de blikken van mijn publiek parerend. Vijf minuten later kwam ze weer naar buiten. Ze glimlachte nogmaals in mijn richting en ik boog beleefd in die van haar. Natuurlijk ging ik haar niet vragen wat zij van één en ander vond. ‘Majesteit,’ mompelde ik bij wijze van afscheid tussen mijn tanden, met een lichte neiging. Ik was vastbesloten de omstanders te laten zien dat het mij geen enkele moeite kostte om te communiceren met een koningin.
Een kwartier later was de hofdame er plotseling weer. Zij wenkte mij mee mijn stand in en wees op een kleine potloodtekening van Peter Peereboom. ‘Hare Majesteit wil deze graag kopen.’
Zij gaf me haar kaartje. De volgende maandag kon ik Paleis Noordeinde bellen. Dáár moest het worden afgeleverd en kijk, de rekening moest hiernaartoe.
Moraal van het verhaal: doe vooral niet gewoon, want dat is niet gek genoeg. Daar zal ik dus altijd naar blijven leven.
