De Oorlog
Ed Hoeks • 7 januari 2023
Oorlog is een fout spel van generaals en hun bazen. Geen enkele oorlog is het doel waard. Dit is een vuile oorlog die leidt tot niets. Soldaten lijden, burgers lijden, een heel land in puin door de waanideeën van een gek. Elk relaas is daardoor helaas een triest relaas.

Het was november, de negende maand van de oorlog. Ver weg, kilometers buiten de stad, ligt een oud sanatorium. Onderweg gaten in de straten: gesprongen rioolbuizen.Van de buitenkant leek het op een vervallen verblijfplaats uit de jaren van Chroesjtsjov. De muren binnen waren witgeel. De verf bladderde er bij de plinten met lange vellen van af. Strepen van vuil bloed vormden er een abstract schilderij. In de aangrenzende gangen dwaalden artsen in grijswitte kleding doelloos rond temidden van gewonden die daar op stretchers lagen. Slordig ingevette soldatenlaarzen lagen als verloren trofeeën tussen die roestige veldbedden op de koude vloer. Voor slechts een enkeling was er genoeg morfine. De meesten kermden zonder pijnstilling. Zonder hulpmiddelen kon ook een dokter geen soelaas bieden. In een zijkamertje zat een oudere vrouw met een witte koksmuts op haar sliertige vuilrode haar. Ze leek op de schriele caissière van het café chantant, dat nu al maanden dicht was. Zij deed de administratie. Met de hand schreef zij in een schriftje welke ambulanceritten er waren uitgevoerd, maar vooral welke er niet waren uitgevoerd. Er was niet genoeg benzine. Eigenlijk kon ze beter stoppen met die administratie. Twee tot drie ritten per dag. De benzinevoorraad in het dorp was gereduceerd tot een paar honderd liter, de rest opgekocht door oligarchen met valse rantsoeneringspapieren. Tientallen oproepen om een ambulance bleven dagelijks onbeantwoord. Als ze al uitreden kwamen de verplegers veelal uren later aan. Meestal te laat voor hulp. Eigenlijk was dat hele ziekenhuis een overbodig malheur, een onverwarmde ijsklomp temidden van artillerie, schimmel en verderfenis.
In de operatiekamer was het niet warmer dan twaalf graden. Er werd door drie artsen geopereerd. Een van hen leek half beneveld. De andere twee, ongeschoren en met zwarte kringen onder hun ogen van uitputting, schenen met de linkerhand licht van zaklantaarns bij. Met de rechterhand hielden ze hun instrumenten vast. Operaties zonder goede verdoving. Zusters hielden de patiënt bij de armen beet. Hun groene operatiejassen waren al dagen niet steriel meer. “Klem”, sprak de hoofdarts luid. De zuster reikte de halfdronken arts struikelend een klem aan. “Tang” zei een van de twee andere artsen, “schaar”, “scalpel”, maar het gekrijs van de patiënt overstemde de instructies voor de assistente.
De artsen aan weerszijden van de operatietafel keken elkaar nu plots aan, alsof zij een groot geheim deelden, een moedeloze blik van droeve ontreddering. De assistente liep naar een hoek van de operatiekamer. Zij had deze momenten eerder meegemaakt. Allen wisten dat het sowieso te laat was. Een bebloede operatiehandschoen sloot de ogen van de patiënt. Het leek of diens benen nog na trilden. Het werd nu heel stil. Niemand sprak meer. In de kantine beschimmeld brood met wodka. Poolse aardappelwodka in limonadeglazen.
Zelfs de Heren aten nu paardenvlees. Het geweeklaag in de gang werd minder luid. Buiten natte sneeuw. Lakens werden binnengedragen, eerder gebruikte lakens: vochtig, vuil en vol bloedvlekken. Strijders, roemloos en onbeweend, werden ermee bedekt. Hun einde verdronken in het geroep van nutteloos geworden strijdleuzen.
Voorbij, voorbij, voorgoed voorbij het vrolijke gelach, die vluchtige plagerijen en het volle geroezemoes in de behaaglijke koffiehuizen en de strenge kazernes.
Woorden volstaan niet. Luister maar: Beethoven Symfonie No 7 in A, Op.92: II.
Allegretto………

