Routinekwestie
Ed Hoeks • 23 januari 2022
Een cadeau, een reguliere werkrelatie en een onschuldig bezoek, leidt tot argwaan op hoog niveau. Is het diep geheim of slechts een routinekwestie?
Routinekwestie
Na Moskou werd ik in Algiers geplaatst. Omdat ik het zonde vond om mijn kennis van het Russisch te laten verwateren, nam ik op mijn nieuwe post Russische conversatielessen. Op het Russisch Cultureel Instituut. Noch dit instituut, noch mijn lerares wilde van betaling voor deze lessen weten. De doelstelling was kennelijk gratis verspreiding van de Russische cultuur en taal. Na enige tijd vond ik niettemin dat mijn lerares, een oudere dame uit Omsk, een kleinigheid als tegenprestatie verdiende en ik gaf haar een horloge. Uit mijn tijd in de Sovjet Unie wist ik immers hoe zeer een Zwitsers horloge door Russen en Russinnen werd gewaardeerd. Uiteraard weigerde ze omstandig deze betaling aan te nemen, maar ik liet het horloge op de tafel liggen en na de les stak zij het presentje stilzwijgend in haar tas.
Omdat ik voor deze lessen soms een half uur eerder van kantoor weg moest, vertelde ik mijn ambassadeur, Jan Warmenhoven, waarom ik de kanselarij verliet. Hij vroeg mij enigszins ongerust of ik mijn contacten op het Russisch Cultureel Instituut wel aan de Binnenlandse Veiligheidsdienst in Den Haag had gemeld. Ik oordeelde dit onnodig, aangezien het een louter taalkundige aangelegenheid betrof en zei hem dat.
Wie schetst mijn verbazing (mooie uitdrukking “wie schetst mijn verbazing”, wie zou deze uitdrukking voor de allereerste keer hebben gebezigd?), wie schetst mijn verbazing dus, toen ik tijdens een eerstvolgend verlof in patria in de zomer van 1988 gebeld werd door de secretaresse van de plaatsvervangend Secretaris Generaal. Of ik mij de volgende morgen om tien uur bij deze hoge ambtenaar op het ministerie kon melden. Waarover dat dan wel ging, kon zij me niet vertellen.
Na de hitte van de Algerijnse zomer, knapte ik op van de frisse zeelucht in Den Haag. Onderweg naar het Departement verlichtte deze koelte mijn gemoed. Mijn nieuwsgierigheid over het doel van deze bijzondere afspraak nam af. Toen ik dan de kamer van de plaatsvervangend Secretaris Generaal, Hans Heineman, werd binnengelaten, trof ik daar ook toenmalig chef personeelszaken, Henk van Oordt. Deze had achter het bureau van de gastheer plaats genomen, maar hij had zijn stoel zodanig zijwaarts geplaatst dat hij zijn hoofd niet hoefde te draaien om mij aan te kijken. Beiden bekeken me met een ernstige blik. Iedere vorm van zelfspot of humor was uit de kamer verdreven. Er bestonden verdenkingen jegens mij, die de leiding van het Departement hadden bereikt. Ernstige verdenkingen. Waren mijn contacten met de Russen in Algiers niet te intensief?
De Britse militair attaché, met wie wij op de post wekelijks tennis speelden, had namelijk aan Londen gerapporteerd dat de Russische militaire attaché mij in Algiers een beleefdheidsbezoek had gebracht. Voor de Brit verdacht, voor mij de gewoonste zaak van de wereld: als tweede man op de kleine Nederlandse ambassade, deed ik immers ook al het werk dat strikt genomen een attaché, die we nu eenmaal niet hadden, zou hebben gedaan. Tel bij dit Britse ongenoegen mijn lessen aan het Cultureel Instituut op, en je hebt een casus. Althans voor degenen met een grote achterdocht.
Op de achtergrond heeft misschien mijn wat ongebruikelijke vriendschap met een DDR-diplomaat nog meegespeeld. We leefden aan de vooravond van de val van de muur. Maar hoe Den Haag daar nu weer van op de hoogte was….Zij die geen vijanden hebben, worden wel door hun vrienden verlinkt.
Het gesprek met beide heren hield het midden tussen een vriendelijk politieverhoor en een lastig mondeling tentamen. Achteraf ben ik nog verbaasd dat ik zo kalm ben gebleven. De constante van mijn leven bij B.Z. was de tijdelijkheid van alles. De rustgevende melodie van Rachmaninov’s pianomuziek klonk in mijn hoofd. Maar ik was zo overtuigd van mijn onschuld dat ik waarschijnlijk authentiek ben overgekomen en de kwestie met een sisser kon laten aflopen.
Na terugkeer in Algiers, vroeg mijn ambassadeur hoe mijn verlof verlopen was. “Dank je”, zei ik, “ik heb een heerlijke vakantie gehad”. “Nog op het ministerie geweest?”, vroeg hij nieuwsgierig. Ik gunde hem dit plezier niet en zei: “ja, maar alleen voor routinematige zaken”.

